TCP/IP addressing - Computerwoorden.nl: Een begrip in de ICT!
computerwoorden.nl
TCP/IP addressing
Printlijst:
Home | Sitemap | Zoektips |

TCP/IP

RCP

  • Remote Copy
Het hulpprogramma RCP kopieert net als FTP bestanden van de ene TCP/IP-computer naar de andere. Het verschil tussen RCP en FTP is dat RCP geen gebruikersverificatie vereist. De opgegeven gebruikersnaam moet wel aanwezig zijn in het UNIX-bestand RHOSTS. Als de daemon wordt gestart, wordt dat bestand gelezen en worden de gebruikers in het bestand geaccepteerd.

De syntaxis is:
RCP [-a | -b] [-h] [-r] [host] [.gebruiker:] bron [host] [.gebruiker] pad\doel

Recursieve naamomzetting

  • Recursive name resolution
Een van de twee naamomzettingsprocessen van DNS. Bij een recursieve naamomzetting zal de client een recursieve request versturen naar een naamserver (DNS-server). De naamserver zal vervolgens het IP-adres van de gezochte naam terug sturen. Indien de server het adres niet kent, zal hij in opdracht van de client het verzoek door sturen naar andere naamservers. Hierbij wordt de naamserver zelf de client. Dit proces gaat door totdat het adres is gevonden of, wanneer er geen adres wordt gevonden, zal er een foutmelding (error) worden teruggestuurd. De oorspronkelijke client stuurt hierbij slechts eenmaal het verzoek voor naamomzetting en krijgt van de eerste server ook het antwoord (of foutmelding) terug.
Recursieve naamomzettingsproces DNS.
Recursieve naamomzettingsproces DNS.

Recursieve naamquery

  • Recursive name query
Een query die is opgegeven door een resolver. De client vraagt hiermee om een absolute naamomzetting, hetgeen inhoudt dat de naamserver een volledig IP-adres moet terugsturen en geen verwijzing naar een andere naamserver.

Relay Agent

  • Omleidingsagent
Een hulpprogramma dat DCHP-berichten omleidt tussen een DHCP-server en clients die zich niet op hetzelfde netwerk bevinden.

Relay Host

Een SMTP-host die is aangesteld om alle uitgaande SMTP-berichten te ontvangen. De relay host stuurt de berichten vervolgens door naar de betreffende bestemmingen.

Resolver

  • Clientresolver
De cliëntcomputer die probeert via DNS de naam om te zetten in een IP-adres.

Resolver Program

Client-software die een DNS-database raadpleegt om een domeinnaam te herleiden tot een IP-adres.

Resolving an Address

Achterhalen waar (op welke fysieke server) een object met een bepaald adres zich bevindt.

RIP Routingtabel

Een routingtabel die wordt onderhouden door RIP bevat de volgende gegevens:
  1. IP-doeladres
  2. Aantal sprongen 1-15
  3. IP-adres van volgende router in elk pad
  4. Tijd die elke route in beslag neemt
  5. Tijdstip waarop route voor het laatst is gewijzigd.

RMON

  • Remote Monitoring
Een toevoeging aan SNMP speciaal gericht op beheer van netwerkapparaten als hubs, routers en switches.

ROUTE

De opdracht ROUTE is het TCP/IP-hulpprogramma waarmee u de statische routingtabellen die worden onderhouden door een NT-server kunt maken of aanpassen. De syntaxis van de opdracht luidt als volgt:
Route [-f] [-p] [opdracht [doel] [mask subnetmasker] [gateway] [metric metrisch]]

Routingproces

Het proces van het routeren van een gegevenspakket van het ene netwerk naar een ander aangrenzend netwerk is niet erg ingewikkeld. Voorbeeld:
  1. Het werkstation 172.16.1.1 controleert via het subnetmasker of doeladres 172.16.2.18 deel uitmaakt van het lokale subnet.
  2. Aangezien dat 172.16.2.18 geen deel is van het lokale subnet, moet het gegevenspakket worden gerouteerd.
  3. ARP wordt gebruikt om het hardwareadres (HWA) van de standaardgateway vast te stellen. De TCP/IP-configuratie van 172.16.1.1 beschikt wel over het IP-adres van de standaardgateway, maar het hardwareadres moet met behulp van ARP worden verkregen.
  4. 172.16.1.1 stuurt het gegevenspakket naar de standaardgateway 172.16.1.25 en vermeldt de volgende informatie in de header van het pakket:
    • Hardwareadres van bronhost : 14
    • IP-adres van bronhost: 172.16.1.1
    • Hardwareadres van doelhost: 18
    • IP-adres van doelhost: 172.16.2.18
  5. De router, op gatewayadres 172.16.1.25 en hardwareadres 18, bestudeert de pakketheader en ziet dat dit niet de eindbestemming van het pakket is.
  6. De router stelt vast dat het pakket moet worden doorgestuurd naar het netwerk 172.16.2
  7. De router voert een ARP-aanvraag uit om het hardwareadres van de doelhost 172.16.2.18 te achterhalen. Het hardwareadres wordt voor toekomstig gebruik aan de ARP-cache toegevoegd.
  8. De router stuurt het pakket naar netwerk 172.16.2 en vermeld de volgende informatie in de header:
    • Hardwareadres van bron: 18
    • IP-adres van bron: 172.16.1.1
    • Hardwareadres van doel: 7
    • IP-adres van doel: 172.16.2.18
  9. Het gegevenspakket bereikt netwerk 172.16.2. De netwerkadapter van de doelhost herkent het eigen hardware- en IP-adres en ontvangt het pakket.
U ziet dat het IP-bronadres dat in de header wordt vermeld als pakket zijn bestemming bereikt, het IP-adres is van de computer die het pakket oorspronkelijk heeft verzonden. Het vermelde hardwareadres is echter het hardwareadres van de laatste gateway (de routerinterface) die is gepasseerd. Als een pakket tussen verschillende netwerken hopt blijven de IP-adressen van de bron- en doelhost hetzelfde, maar worden de hardwareadressen aangepast, zodat deze aangeven welke hardware nodig was om het proces te voltooien.

Routingtabel

Een router stuurt een pakket door op basis van de communicatiepaden die zijn gedefinieerd in de routingtabel. Een routingtabel is een database waarin verband wordt gelegd tussen het netwerk-ID-gedeelte van het IP-adres en het IP-adres van de interfaces van de router. Als er gegevens vanaf een host worden verzonden, wordt de routingtabel geraadpleegd. Als de externe host of doelhost (of het netwerksegment van de doelhost) niet voorkomt in de routingtabel, wordt het gegevenspakket naar een standaardgateway verstuurd. Een standaardgateway is de plaats waar alle gegevenspakketten met een onbekend adres naartoe worden verzonden. Als de bestemming van het pakket niet kan worden gevonden, wordt er een foutcode teruggezonden naar de bronhost.

Routingtabellen soorten

  1. Statische routingtabellen
    Moeten handmatig worden onderhouden en bijgewerkt worden door systeembeheerders, omdat die tabellen niet automatisch kunnen worden gewijzigd.
  2. Dynamische routingtabellen
    Een dynamische routingtabel wordt automatisch gemaakt en bijgewerkt door het routeringsprotocol. Tot de uitgave van Windows NT 4 was dynamisch routing alleen beschikbaar via dure producten van derden. Door introductie van MPR en RIP is dynamisch routing nu een onderdeel van Windows NT Server 4.

Routingtabelprotocol

De twee meest gebruikte TCP/IP-routingtabellen zijn Routing Information Protocol (RIP) en Open Shortest Path First (OSPF). Beide protocollen genereren netwerkverkeer bij het bijwerken van routingtabellen, maar RIP is een kletsgraag protocol (dat betekent dat RIP om de zoveel tijd hele kopieën van routingtabellen via het netwerk verzendt), terwijl OSPF alleen wijzingen in routingtabellen aanbrengt als die ook daadwerkelijk bijgewerkt moeten worden. Daarom wordt OSPF steeds vaker gebruikt in grotere netwerken, met name in netwerken met WAN-koppelingen en wordt RIP voornamelijk gebruikt voor lokaal routeren voor één site. OSPF kan verschillende RIP-domeinen aan elkaar koppelen waardoor een soort van protocolhiërarchie ontstaat die veel wordt gebruikt op netwerken waarop OSPF nog niet overal wordt gebruikt.

RR

  • Resource Record
Onderdeel van een DNS-zone bestand. DNS RR's bestaan uit een Start of Authority, Name Server, Mail Exchange, Host, CNAME en SRV. Iedere RR omschrijft verschillende informatie over hosts (computers) in het DNS-domain. Windows gebruikt DNS als de locatieservice om netwerkbronnen te kunnen vinden.